12 juli 2020, 17:58
Maxim Februari verzet zich fel tegen het behandelen van burgers als een datasetje. ‘Dat heeft direct te maken met het besef van innerlijke rijkdom van mensen’, zegt hij in de laatste aflevering van deze serie voor het zomerreces.
Maxim FebruariBeeld Jitske Schols
‘Als je over mijn jeugd begint, gaan bij mij de bruggen omhoog. Dat voortdurend maar terugkeren naar de kindertijd vind ik een infantilisering van de volwassene. Achter die interesse gaat ook een vreemd soort determinisme schuil: alsof je als kind een code krijgt die bepalend is voor de rest van je leven. Dat denken zit er zo ingebakken: kom een paar dingetjes over mensen te weten en je begrijpt wat ze later hebben gedaan. Zo werkt het leven niet.’
Vraag Maxim Februari, tot 2013 levend als vrouw, dus niet naar vormende gebeurtenissen in de eerste achttien jaar van zijn leven. Op een vrolijke lach volgt dan: ‘Dat zijn dingen die je niet in een interview over een zinvol leven vertelt.’ Tot enkele uitspraken over die tijd laat de NRC-columnist, essayist en romanschrijver, dit jaar winnaar van de PC Hooft-prijs, zich niettemin verleiden: ‘Ik geloof niet dat ik in mijn gymnasiumjaren gelukkig ben geweest, om maar een understatement te gebruiken.’ Doelt hij erop dat hij als jongen in het verkeerde lichaam zat? ‘Die beschrijving bevalt me niet. Het was gewoon mijn lichaam, alleen met de verkeerde seksekenmerken. Ik zie mijn transseksualiteit als een medische afwijking, vergelijkbaar met een aangeboren hartafwijking. Het is een fysiek iets dat gelukkig vrij simpel kan worden verholpen. Maar in de puberteit was het vervelend omdat ik niet, zoals anderen, kon experimenteren. Dus heb ik mijn puberteit min of meer overgeslagen.’ Waarna de brug weer wordt opgetrokken.
Veel liever spreekt Februari aan zijn keukentafel in een herenhuis in het Betuwse stadje Buren over maatschappelijke kwesties, rechtsbescherming en systeemdenken voorop. De 57-jarige filosoof, jurist en kunsthistoricus vreest dat we in toenemende mate worden omringd door systemen die de mens tot ‘een bundeltje data’ reduceren. Daar keert hij zich in zijn werk bij uitstek tegen – afkeer van allerlei vormen van het reduceren van mensen vormt een rode draad. Zijn diepe overtuiging is dat we zoveel rijker van inhoud zijn dan wat anderen, de politiek voorop, geneigd zijn van ons te maken. ‘Mensen, en vooral zij die zich met beleid bezighouden, zouden zich moeten realiseren dat politiek en beleid ten dienste behoren te staan van het leven zelf. Nu doen we, en de kranten doen daaraan mee, alsof ons leven in dienst staat van de politiek.’
De mens vervult volgens Februari niet alleen een rol als burger of consument, maar maakt deel uit van een groter geheel, het universum. Dat ‘diepe besef’ brengt hem tot de constatering ‘een religieus mens’ te zijn, wat vooral niet met ‘gelovig’ moet worden verward. Voor deze dimensie bestaat te weinig aandacht: ‘We verkeren in een wereld waarin we denken dat het intellect zaligmakend is. Maar dat uitgangspunt is beperkt: je zit op een stoel, trekt een kringetje eromheen en roept ‘hierbinnen weet ik alles’.’
‘Voor de mensheid als geheel is het geen vraag: het leven, inclusief de natuur, is er gewoon – het gaat zijn gang, maakt zijn seizoenen door, van leven naar dood en van dood naar leven. Vragen naar een grotere zin is in mijn ogen een categoriefout: je brengt twee begrippen met elkaar in verband, zin en leven, die geen verband hebben. Dat ligt anders op individueel niveau, want we zijn nu eenmaal betekeniszoekende wezens. Anders dan katten. Wij willen dat het leven iets betekent: waar gaat dit over? Dat vraag ik mezelf af en toe ook af: zal ik niet eens opstappen, heeft dit nog wel zin?’
‘Ik zou heel tevreden zijn als op mijn sterfbed zou blijken dat ik ieders problemen heb opgelost, haha. Alleen ben ik bang dat het daar niet meer van komt.’
‘Daarvoor zou je diep moeten graven, maar ik ben nooit in psychoanalyse geweest. Ik kan wel zeggen dat ik niet ben opgegroeid met de idee dat de wereld een vrolijk oord is. In de jaren zestig en zeventig woonde ons gezin in een omgeving met andere gezinnen die oorlogsgeschiedenissen achter de rug hadden en die met elkaar begonnen te praten: mensen hadden in een Jappenkamp gezeten, in de onderduik of andere complexe situaties. Als kind zweefde je daar tussendoor. Verder was het op mijn middelbare school een en al goede bedoelingen: men maakte zich druk om Zuid-Afrika en Franco, men was anti-dit, anti-dat. Zo werd je voortdurend om de oren geslagen met de idee dat de wereld een akelige plek is en dat jij een rol had in het beter maken’.
‘Het is een almachtsfantasie waar ik in ieder geval te lang mee door ben gegaan. Sinds een jaar krijg ik zo veel post dat het niet meer te behappen is. Ongeveer de helft daarvan behelst verzoeken maatschappelijke problemen op te lossen. Ik heb het onderwijs, de zorg, de kunst, de wetenschap, de digitalisering en juridische kwesties onder me, zo ongeveer de portefeuille van het hele kabinet. Rond de jaarwisseling werd het me te veel. Het beeld dat toen bij me opkwam was de Madonna della misericordia: de maagd Maria die de mensheid onder haar blauwe mantel neemt en iedereen troost biedt. Toen vroeg ik me af: waarom komt dat beeld telkens boven? Afgelopen maand begreep ik: ik wil af van dat gevoel dat ik alles moet oplossen. Ik ben Maria niet.
‘In je serie zijn er mensen die zeggen: het komt allemaal goed – ze behoren tot een bepaald soort optimistisch menstype. Daar reken ik mezelf niet toe. De wereld zit vol tegenslagen en meevallers. Er is dus altijd leed. Je voorkomt dat niet, lost het ook niet op, maar je kunt wel beschermen en troosten. Daarom houd ik zo van rechtsbescherming en vandaar ook die rare hoop dat Maria het troosten van me overneemt’.
‘Het heeft geen zin ongelukkig te worden van het leed van de wereld, daar schiet niemand iets mee op. Maar je moet zeker ook geen cynische houding aannemen, want dat maakt alleen maar meer kapot. Cynisme moet je bestrijden. Mijn houding is dat je er vooral met tederheid naar het menselijk onvermogen moet kijken. Ons leven zit nu eenmaal zo in elkaar dat we anderen schade toebrengen. Wanneer ik niet inga op een uitnodiging een rechtszaak te voeren, leidt dat tot teleurstelling. Je weet hoe dat aankomt: het ziet eruit als onverschilligheid, ‘die Februari leeft er ook maar op los’. Een deel van wat er misgaat in de wereld wordt per definitie door jezelf veroorzaakt. Dat dingen misgaan, is zoals we zijn. Je kunt proberen iets bij te dragen aan onze omgang met dat gegeven. Kunstenaars citeren in dit verband vaak de balletlerares Sonja Gaskell: ‘Meisje, meisje, als je valt, altijd er iets van maken.’ In mijn columns heb ik nooit de behoefte hard te slaan. Ook al is dat soms ontzettend leuk om te lezen, het helpt nooit.’
De mooie mevrouw Seidenman door Andrzej Szczypiorski
‘Een zeldzaam mooie roman over de ingewikkeldheid van menselijk gedrag. In het Polen van de Tweede Wereldoorlog blijkt het onvoorspelbaar te zijn wie je kunt vertrouwen en wie de ander verraadt. Soms is de gemeenschap het gevaar en het individu de redding – ik las dit als een studie over de eenling. Boven al die afzonderlijke levens hangt de vraag naar de zin ervan.’
‘Dat is het besef dat we van een veel groter geheel deel uitmaken: met deze planeet hangen we in een heelal dat je op geen enkele manier kunt overzien. Dat leidt bij mij tot een religieus gevoel. Ik ben niet gelovig of godsdienstig. Voor mij is geloof de overtuiging dat er een opperwezen is of dat er een bedoeling achter alles zit, terwijl het begrip godsdienstig is gelieerd aan een instituut. Maar ik ben wel religieus in die zin dat ik een indringend besef heb van dat grotere geheel.’
‘Tot de noodzaak onze bescheiden plek te blijven zien. Zowel de kredietcrisis als de coronacrisis zie ik als episoden die ons op onze plaats wijzen. De kredietcrisis wees op de beperkingen van het menselijk verstand: we bedachten dingen die we zelf niet begrepen, verstrekten onnavolgbare hypotheekproducten. We zijn niet zo slim als we zelf meenden. Daar kun je de conclusie uit trekken dat we niet moeten claimen meer te weten dan we doen. Bij de coronacrisis is de oorzaak juist niet abstract, maar natuurlijk: iets uit de wildernis is in contact gekomen met de mens en we zijn daar ziek van geworden. We zijn losgezongen geraakt van zoiets als een diertje dat ons kan besmetten. Daar hadden we niet meer op gerekend, want we zaten met ons hoofd bij abstracties, zoals systemen en technologie. Dit is een tamelijk primitieve crisis die ons eraan herinnert dat we natuurlijke wezens zijn. Terwijl we denken dat we vooral uit intellect bestaan. Ik heb daar nooit in geloofd. In mijn ogen is je ratio niet meer dan een zandkorrel in de woestijn van je leven.’
‘Ja. Na het overlijden van Gerda (Meijerink, decennialang de partner van Februari, tot haar dood in 2015, red.) besefte ik dat alles wat zij aan cultuur in haar hoofd had, allemaal weg was. Ik dacht: mijn God, dan ben je daar je hele leven mee bezig en dan is die Duitse middeleeuwse poëzie plots verdwenen. Mijn verzet tegen het behandelen van burgers als een datasetje heeft direct te maken met het besef van innerlijke rijkdom van mensen. We bestaan uit zoveel meer dan die paar gegevens op basis waarvan de overheid ons gedrag denkt te kunnen voorspellen.’
‘Natuurlijk, het is nodig om de samenleving aan de gang te houden, regels af te spreken en te besturen. In de wetenschap maak je gebruik van modellen die per definitie reduceren. Maar je moet blijven beseffen dat je de werkelijkheid hebt uitgekleed. Het grote gevaar is dat je denkt die helemaal te pakken te hebben. Ik houd mensen graag voor: u bent veel meer dan een burger, u bent een mens die leeft. Dan krijg ik vaak verbazing als reactie. En ook wel enig verheugen. Mensen denken: ‘Oh, mens dat ben ik ook nog!’ Burgerschap is niet meer dan een instrument om dingen te regelen ten dienste van een leven dat veel groter is dan burger zijn.’
Na zijn serie over de zin van het leven gaat Fokke Obbema